Komrij kijkt tv
Gerrit Komrij: Een gemaskerd fabeldier

Scroll naar hoofdstuk 4

Komrij kijkt tv

 

Komrij als tv-recensent: daar keek tv-kijkend Nederland van op, en NRC Handelsblad kreeg dan ook reacties: ‘Dat uw televisie-kritikus bij gebrek aan werkelijke humor slechts denigrerend kan schrijven, wisten we allang’, of ‘Zoudt U de schijn-gein van Gerrit Komrij “Televisiekritiek” voortaan niet achterwege kunnen laten?’ Maar de reacties waren lang niet altijd negatief, en er was bovendien verrassend veel herkenning. Het aantal abonnees dat opzegde is verwaarloosbaar.

Het leek een weinig voor de hand liggend onderwerp voor Komrij. Tot dan toe was hij vooral vertaler en dichter, en recensent voor Vrij Nederland. Serieuze, goede stukken, vaak polemisch, bij vlagen vlijmscherp, en met een originele benadering. Het stuk over Dirk Ayelt Kooiman is het meest vilein, omdat het uit louter loftuitingen bestaat. ‘Over het beste boek van de eeuw’, stond erboven en het boek werd morsdood geknuffeld: ‘Overweldigend en grandioos weet Kooiman dus onze aandacht gevangen te houden, ondanks de welhaast volkomen tuttigheid en kleurloosheid van zijn figuren. Zijn ongemeen talent als schrijver is hiermee genoegzaam bewezen.’

Foto: Nico Naeff, 26 mei 1975
Foto: Nico Naeff, 26 mei 1975

Hier was iemand die met intelligentie kon afkraken, en blijkbaar was dat precies wat de krant vond dat de Nederlandse tv nodig had. Maar dan blijft de vraag: wat zag Komrij zelf in zijn onderwerp? Hoewel hij dus zo weinig op de hoogte was dat er speciaal voor deze klus een toestel geïnstalleerd moest worden, zal hij zich gerealiseerd hebben hoezeer tv een spiegel van de maatschappij was. En dat hij met goedgeplaatste speldenprikken die samenleving wakker kon houden.

Cartoon door Siegfried Woldhek, 1977
Cartoon door Siegfried Woldhek, 1977

Midden jaren zeventig zie je in die spiegel nogal eens de dominee of meneer pastoor. In zijn allereerste stuk schreef hij over de ingewikkelde balans tussen geloof en beeld, voor met name protestantse tv-makers:

Allereerst kwam op de NCRV, de omroep van de tekst: ‘En God schiep de mens naar zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem’ (Gen. I:27), Ted de Braak binnenhuppelen die ons allerlei van de menselijke evenbeelden toonde, zodat ik nu eindelijk weet hoe God eruitziet: Hij is iemand die een minuut aan een paraplu kan hangen, met een valhelm op machtig veel kopjes en schoteltjes op elkaar weet te stapelen en zichzelf reuzenoren aannaait, zogeheten Wonderoren.

Juist vanuit confessionele hoek kwam veel bezwaar tegen Komrij’s stukken, maar daar had hij vermoedelijk wel rekening mee gehouden: kritiek uit die hoek was hem vertrouwd. Komrij was bezig met een weerwoord tegen ingezonden-stukkenschrijvers, dat nooit op deze manier gepubliceerd werd. Op een los velletje staan wat gedachten uitgetypt: ‘Het moet mij van het hart en het doet me ook verdriet te erkennen dat gelovigen die over respectering van andermans mening praten, altijd hun eigen mening bedoelen.’

Zijn tv-stukken waren zo succesvol, omdat het hem niet alleen om de tv-programma’s gaat. In de inleiding van Horen, zien en zwijgen (1977):

Waar het me om ging, allereerst, was schrijven over televisie. […] hier vormde de tv een concreet gegeven om door te formuleren een bijdrage te leveren tot het inzicht in de macht die de één uitoefent over de ander, het enige inzicht dat de moeite waard is.

Die nadruk op het schrijven was geen loze praat: de stukjes werden met de hand geschreven, dan overgetikt, waarna Komrij ze nog grondig redigeerde en oppoetste, met dezelfde aandacht die het literair-essayistische werk ten deel viel.

De tv-kritieken vormen een zelfportret in verloren avondjes verveling voor de tv, maar schetsen uiteindelijk niet minder dan de contouren van een wereldbeeld. Komrij’s tv-columns zijn een pleidooi voor kunst en schoonheid, een pamflet tegen gemakzucht en hypocrisie. Ware betrokkenheid met de maatschappij, verpakt in een pose van schuimbekkende ergernis over de uitwassen.

Hoe het dan wel moest, hoopte Komrij drie jaar later te kunnen laten zien, maar de werkelijkheid van de tv-studio bleek weerbarstig. Hij had een soort toneelstuk geschreven in de vorm van een talkshow, waarbij Gerrit Komrij de rol van Mies Bouwman speelde. Hij ontving gasten als Sonja Barend (gespeeld door Mensje van Keulen) en Hans van Willigenburg (gespeeld door Jan Lenferink), die teksten in de mond gelegd kregen die Komrij in zijn tv-kritieken had geschreven. Een herhaling van zetten dus, maar in een interessante verpakking. Want het programma, De VPRO Talkshow, begon als volgt:

Goedenavond, beste kijkers. Ik stel me maar meteen voor. Mijn naam is Mies Bouman. Ik had beloofd nooit meer op tv te zullen komen, maar na een knappe chirurgische ingreep gaat het wel weer, dacht ik. De chirurgen hebben mooi werk geleverd, want ook innerlijk voelde ik me een ander mens. Ik durf nu net zo onaangenaam te zijn als ik ben.

Ook voor deze exercitie wordt een masker opgezet – maar dit genuanceerde idee kwam in de uitwerking niet over. De kritieken waren grotendeels negatief, en richtten zich op de vorm. Komrij had ‘krampachtig’ voorgelezen waardoor een ‘al te nerveuze spanning ontstond in de dialogen’, aldus Frits Abrahams in de Volkskrant. Komrij, teleurgesteld: ‘Over de Inhoud: niets. Meneer, uw neus glom. Maar ik heb toch ook gezegd dat de televisie niet deugde? Nee meneer, ik hoopte dat u van het afstapje zou donderen.’

Het is opmerkelijk dat de man die zo graag verklaart dat de vorm de inhoud is, nu kritiek op de vorm niet kan velen. Hij was er klaar mee: ‘Ik moet het m’n vijanden niet te gemakkelijk maken door voor ’n lachspiegel te gaan staan.’ Toch was het laatste woord nog niet gezegd. In zijn roman Dubbelster vormt de tv-wereld het decor voor een verhaal over identiteit. De tv maakt identiteit vloeibaar, een geschikte achtergrond voor een verhaal waarin niets echt is.

Als hij in algemene termen terugkijkt op zijn periode als tv-recensent, moet hij toegeven dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt. De tv-kritiek ‘zag de televisie te veel als doorgeefluik, als een nieuwe techniek om al het moois van kunst, toneel, wetenschap en sport door te geven’. Dat bleek een inschattingsfout, de tv onttrok zich niet aan de wetten van de massacultuur, en ‘werd de opvolger van het populaire volksboek, de stuiverroman, de triviaalliteratuur’.

Daar had Komrij geen behoefte meer aan en in de loop van 1977 kon het tv-toestel terug naar de krant. Sterker nog, moest terug naar de krant. Uit de brief die hij een jaar daarvoor had gekregen: ‘Ten overvloede willen wij u erop wijzen, dat u verplicht bent bij beëindiging van het verrichten van journalistieke diensten voor “N.R.C.” B.V. de kleurentelevisie zo spoedig mogelijk, in goede staat, terug te zenden.’

Komrij mocht de tv niet houden