De superieure polemist
Gerrit Komrij: Een gemaskerd fabeldier

Scroll naar hoofdstuk 10

De superieure polemist

 

Onversneden haat – in het ergste geval maakte Komrij dat los bij de lezers die zich slachtoffer voelden van zijn polemische uitspattingen. De meeste prominenten wisten beter dan zich te roeren, maar Komrij bewaarde menige boze brief, hem toegestuurd via de redacties van tijdschriften waarvoor hij schreef. Soms waren mensen beledigd, soms voelden ze zich onrechtvaardig behandeld, soms riep Komrij simpelweg woede op, bijvoorbeeld toen hij milieubeschermers belachelijk maakte:

De ijveraars voor een schoner milieu leveren zelf een niet te veronachtzamen bijdrage tot de verpesting van dat milieu. Naast de grote schep met het drijfgas, de lekkende vaten en het kernafval doen zij er nog het kleine schepje van de kabouterwindmolentjes, de rottende kiezen en de vettige tijdschriftjes op kringlooppapier bovenop. Ze bestrijden de vergiftiging van de wereld met hun eigen onsmakelijkheid.

Ergens in Oost-Nederland zat een lezer zich te ergeren, en stuurde de volgende brief naar Vrij Nederland, getypografeerd als een gedicht: ‘ik heb vandaag / in mijn / ekologische / alternatieve / houtkachel / uw boeken verbrand / en zo geconstateerd / dat ze, brandend, / minder / warmte / gaven / dan de / minste / meidenroman.’

Erg effectief was ook deze poëtische ingezonden brief niet; Komrij wijzigde nog geen komma aan het stukje voor opname in de bundel Het boze oog.

Je kunt je afvragen of Komrij zich nu altijd écht zo boos maakte, of dat hij zich vooral amuseerde met de polemische vorm die hij bekwaam wilde hanteren. Hij zinspeelt daarop in de inleiding van zijn bloemlezing Lood en hagel waarin die stukken zijn verzameld. ‘Het doet er niet toe wat die Komrij vertelt, maar goeie god, wat vertelt-ie het mooi. Hoeveel heb ik dat al niet moeten horen? Hoe lang al niet?’ Dat krijg je, als je je verhaal zo fraai verpakt, zoveel aandacht aan de vorm besteedt; dat mensen denken dat je het inhoudelijk misschien niet helemaal zou kunnen menen. Is dat erg? Je zou, aldus Komrij, ‘eerst moeten nagaan of het wel zo heel, heel wenselijk is dat mensen elkaar conform de waarheid benaderen’. Daarmee mogen de talloze schrijvers die door de mangel gaan zich misschien een beetje troosten: het schrijfplezier bij Komrij lijkt belangrijker dan het in de grond te boren subject.

En daardoor liet zelfs Harry Mulisch zich troosten, een beetje:

 

Voor Komrij is het volstrekt onbelangrijk waarover hij zijn mening geeft, alleen van belang is de manier waarop hij formuleert. Waarover het gaat is van secundair belang en in die zin is het geen kritiek, geen informatie, maar literatuur, dus in orde.

Wat was er gebeurd? Mulisch had in een interview voor het tijdschrift De man een gesprek gevoerd over pijptabak, en pijproken als het hoogste. Komrij had dat ‘opportunistisch’ genoemd, maar Mulisch houdt vol dat het voor hem ironie was.

Langzaam maar zeker heeft Komrij zo wel de angel uit zijn polemiek gehaald – en werd het een ereteken om door hem afgekraakt te worden. Hij begon steeds meer deel uit te maken van het establishment – zijn polemiek werd ‘onschadelijk’ gemaakt door de nadruk te leggen op stijl, hij kon columns schrijven waarover hij maar wilde en als bloemlezer was hij in één klap de poortwachter van de Nederlandse poëzie geworden.

Met zijn autobiografische roman Verwoest Arcadië had hij zijn terrein bovendien verbreed. Ook hier staat werkelijkheid in dienst van stijl. ‘Hij heeft geen verleden,’ zijn de woorden waarmee de proloog begint – en het slot is: ‘Eerlijk moest je zijn. Het was noodzakelijk dat hij met zijn billen bloot ging. Als hij er maar steeds voor zorgde een paar onechte billen op zak te hebben. Die moest hij de mensen zo oprecht mogelijk toesteken.’

Wanneer het eerste hoofdstuk vervolgens écht begint met de woorden: ‘De winter wist van geen wijken’, weten we waar we aan toe zijn. Zijn geboorteplaats, Winterswijk, wordt letterlijk ontleed, wat overblijft is alliteratie, en Komrij maakt zijn bedoelingen duidelijk: zijn werkelijkheid is er een van taal, van woorden, van namen. En alles wat Komrij ooit over zijn leven heeft verteld moet niet zozeer met een korrel zout genomen worden, als wel bij voorkeur literair geïnterpreteerd worden.

Daarom was hij terughoudend met ‘persoonlijke’ verzoeken. Zo werd hem gevraagd of hij in Lezende schrijvers opgenomen wilde worden, een boekje dat bij de Nederlandse tak van uitgeverij Penguin moest verschijnen. Samensteller Jaap Lieverse had zijn vraag een beetje slordig gesteld en daar reageert Komrij genadeloos op – het verzoek zelf is niet meer te vinden:

Lieverse gebruikte niet de foto die Komrij aanwees, terwijl die in het boekje (dat wel degelijk is verschenen) prima had gepast: blijkbaar toch een tikje beledigd dat Komrij zelfs in een documentair boekje wilde ensceneren.

 

Het was voor Komrij niet eenvoudig meer om de boel polemisch op te schudden. Bij de eerste schimpscheuten reageerde de lezers al: ha, daar hebben we Komrij weer. Daarom koos hij een pseudoniem, Patrick Demompere, om in het Vlaamse weekblad Humo het ene na het andere boek af te kraken. Obscure debutant of grote naam: Demompere schold erop los, als een oude Van Deyssel – of een jonge Komrij.

Het was daadwerkelijk even een mysterie. De meest genoemde verdachten waren Tom Lanoye en Herman Brusselmans, maar Hans Warren sprak – naar aanleiding van een stijlvergelijking – het vermoeden uit dat het Komrij was. Herman de Coninck had geen idee, maar was wel boos over de rubriek, zo schreef hij aan hoofdredacteur Guy Mortier: ‘Het dreigde eveneens een beetje uit de mode te geraken, de boekverbranding. Goed dat jullie ook daar werk van maken. Elke aflevering van Demompere eindigt met zo’n oproep.’

De Coninck doelt op de slotzin, die steeds begint met ‘Het boek is zeer geschikt, overigens…’ waarna iets volgt als ‘om bij nat weer in de vensterbank te leggen voor een spleet die venijnig tocht’ (Boudewijn Büch) of ‘om er op een survival trektocht door de Rocky Mountains velletje voor velletje je gat mee af te vegen’ (Kristien Hemmerechts).

Om de mystificatie in stand te houden pakte Komrij ook zichzelf aan: ‘Wie naar buiten scherp doet en van binnen half-zacht is, komt uit op de schel klinkende middelmaat. Van alle maskers die Komrij probeert op te zetten staat de boeventronie hem het schijnheiligst.’ Onno Blom – die Komrij goed kende – lijkt in Trouw zowaar even te aarzelen: ‘Een briljante vermomming? Een onzinnige suggestie? Wie weet komen we er nooit achter.’ Pas in 2004, bij de verschijning van Bloms Schrijversprentenboek over Komrij, kwam de aap echt uit de mouw – al was de nieuwsgierigheid inmiddels al wel een beetje weggezakt.

 

De biograaf wordt onder handen genomen door de auteur: Onno Blom en Gerrit Komrij bij de presentatie van het Schrijversprentenboek op 26 maart 2004 (foto: Ganesh van Boggelen)