De laaiende stilte

Met de verhaalstof vanDe stille plantage had Helman ruw goud in handen. Dat van ruw goud ook fijn goud gemaakt kan worden, liet Helman twintig jaar en bijna evenzovele romans later zien: in 1952 zou hij rond dezelfde verhaalstof een totaal nieuwe roman concipiëren: De laaiende stilte. De uitdaging voor hem als schrijver bestond erin om het boek geheel vanuit een vrouwelijk perspectief te schrijven, en wel vanuit de figuur van Agnes de Morhang. Dat hij in zijn opzet slaagde blijkt wel uit het feit dat het boek bekroond werd met de Vijverbergprijs – de enige literaire prijs die Helman ooit ontving.

Dat die eer niet het populairdere De stille plantage ten deel was gevallen, is niet verwonderlijk. In de vorm van een dagboek overtuigt De laaiende stilte veel gemakkelijker dan de oudere roman. Agnes is zowel sensitief als dweepziek, even beschouwend als gepassioneerd. In de tekening van de karakters betoont Helman zich een aanzienlijk rijper auteur dan met de bordkartonnen figuren van de edele neger Isidore en de gruwelijke plantage-opzichter Willem Das uit De stille plantage. Ook De laaiende stilte is een verhaal over ontheemding, over het individu tegenover de groep, over de survival of the fittest en het tevergeefse gevecht tegen onbedwingbare natuurkrachten en een slavernijsysteem dat rot is aan de wortel.

Andere accenten legt De laaiende stilte waar Agnes nadrukkelijk vraagtekens zet bij de rol van het geloof en de onbetrouwbaarheid van halfbloeden. Ook hier gaat het om de bedenkingen van een verhaalpersonage en kunnen de hatelijke opmerkingen aan het adres van de mulatten niet in de schoenen worden geschoven van Helman. Maar het laatste element werd hem wel degelijk ingegeven door het gevecht dat hij in de jaren ervóór als minister had moeten voeren met twee politici, beiden mulat. Het is duidelijk dat hij zichzelf identificeerde met zijn Indiaanse voorouders (hij had twee Indiaanse grootmoeders), hoewel hij op de keper beschouwd even gemengdbloedig was als zijn politieke tegenstanders en zelf ook uit dezelfde klasse afkomstig was.

De laaiende stilte kreeg veel positieve respons: ‘Zo schoon, zo geïnspireerd zijn deze bladzijden, dat er niet aan te twijfelen valt of Helman heeft hier een deel van zijn eigen ontwikkeling verbeeld: Wie zo schrijft, schrijft van zichzelf,’ schreef de neerlandicus H. Roose in De Surinamer. En de schrijver van Karakter, F. Bordewijk, jubelde: ‘De schoonste zege die een schrijver op zijn stof kan behalen is het waarmaken van zijn vrouwengestalten, zoals dit voor een schrijfster het scheppen is van levende mannenfiguren. Helman schoot nergens tekort. Het dagboek is inderdaad niet door hem geschreven, maar door zijn Agnès. Kan men hem groter lof toezwaaien?’

Het is wel opmerkelijk hoe weinig eerbewijzen Albert Helman in zijn lange schrijversleven door het literaire establishment zijn toebedeeld. Daar zat stellig ook een element in van superioriteitsgevoel tegenover de kleine man uit Suriname. Helmans vriend Maarten Mourik getuigde daarvan, toen hij de reactie memoreerde van ‘die hooggeleerde S., manipuleerder van allerlei prijzentouwtjes’, toen hij Helman een geschikte kandidaat noemde voor een belangrijke prijs. Vals lachend zei de hooggeleerde: ‘Ja, ja, mijn aap schrijft voort.’ Het lijdt geen enkele twijfel dat Mourik met S. professor Garmt Stuiveling bedoelde.

De laaiende stilte werd vertaald in het Duits en het Fins, maar het enige boek van Helman dat ooit bekroond werd, haalde het qua populariteit in de verste verte niet bij De stille plantage. Opmerkelijk is dan wel weer dat deze roman nooit vertaald werd, al stelde Antoon Coolen in de oorlogsjaren pogingen in het werk het boek onder de aandacht te brengen van de Franstalig-Belgische vertaler van zijn eigen roman De drie gebroeders. In het toneelseizoen 2002-2003 werd De stille plantage op de planken gebracht door theatergroep De Nieuw Amsterdam in een toneelbewerking van Hans de Wolf en Nikol Poppe, waarbij ook gebruik werd gemaakt van De laaiende stilte. Pogingen het boek te verfilmen zijn er wel geweest, maar die leidden (nog) niet tot een rolprent.

Na De stille plantage uit 1931 legde Helman zich toe op verhaalstof die weinig tot helemaal niets met zijn land van herkomst te maken had. Dat kon evengoed een variant op het Rattenvanger van Hamelen-motief zijn zoals in De kostbare dood, als een mijnwerkersroman zoals De onverzoenlijken, beide uit 1936. Na zijn breuk met de katholieke kerk rond 1930 schreef Helman ook enkele boeken die zijn (kortstondige) sympathie met het Sovjet-communisme laten zien.

Ook na De laaiende stilte bleef Suriname jarenlang buiten schot als inspiratiebron voor fictioneel proza. Maar hoe ouder Helman werd, hoe meer hij zich weer ging toeleggen op alles wat te maken had met zijn geboorteland. Dat zou leiden tot verschillende non-fictionele studies en tot twee van zijn allerbelangrijkste boeken: de geschiedschrijving De foltering van Eldorado uit 1983 en de roman Hoofden van de Oayapok! van een jaar later.
 

Bronvermelding

De vergelijking van De laaiende stilte met De stille plantage wordt uitgewerkt door Eep Francken, ‘Herschrijving in de Nederlandse koloniale literatuur? Albert Helmans De stille plan­tage en De laaiende stilte.’ In: Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans, 5 (1998), nr. 1, juni, pp. 40-52. Er wordt verwezen naar Ernst van Alphen, ‘Gekleurd vertellen: Albert Helman’s (anti)racisme.’ In: Ernst van Alphen, De toekomst der herinnering; Essays over moderne Nederlandse literatuur. (Amsterdam: Van Gennep, 1993, pp. 70-83.) en de reactie daarop van René Marres. Marres, ‘Het vermeend racisme van Helmans De stille plantage.’ In: René Marres, Zogenaamde politieke incorrect­heid in Nederlandse literatuur: ideologiekritiek in analyse. (Leiden: Internationaal Forum voor Afrikaanse en Nederlandse Taal en Letteren, 1998, Dimensie-boeken, pp. 63-73.)