‘Daarom, mijnheer, noem ik me katholiek’ – niet vaak was een schrijver zo trots op zijn geloof als Anton van Duinkerken in 1935. Wat er gebeurd was: als lid van de Amsterdamse Commissie van Bijstand voor Kunstzaken had Van Duinkerken mede gezorgd dat de Amsterdamse Toneelvereniging subsidie kreeg voor hun opvoering van De beul van Pär Lagerkvist. Dit had NSB-leider Anton Mussert enorm geërgerd, die het stuk (niet ten onrechte) interpreteerde als kritiek op de Duitse bondgenoot. ‘Gesubsidieerde liederlijkheid,’ schreef Mussert, mede mogelijk gemaakt door ‘den zich katholiek noemenden Van Duinkerken.’ Van Duinkerken schreef toen ‘Ballade van den katholiek,’ waarin hij aangaf dat wat hem betreft katholicisme en jodendom onlosmakelijk met elkaar verbonden waren, al was het maar via Maria.