Terug Online exposities Zoeken

Lela Zečković

(1936-2018)
In de jaren vijftig ontmoet Lela Zečković Hans Faverey, die op dat moment rondreist door haar geboorteland Joegoslavië. Ze trouwen en verhuizen naar Nederland, alwaar Zečković, net als haar man, naam maakt als dichter. Ook doceert ze Slavistiek en Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en is ze actief als literair vertaalster.
De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Lela Zečković . Gemaakt door:  Kovac
Vervaardigd 1981
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 22 x 32 cm

Lela Zečković

door Kovac (leefjaren onbekend)

In het jaar dat dit portret van Lela Zečković wordt gemaakt, verschijnt Belvédère, haar Nederlandse debuutbundel. Een deel van de gedichten waren in 1975 al verschenen in haar Kroatische debuut Uho vraća vid (Het oor geeft het zicht terug), maar de door Zečković gemaakte vertalingen tonen zo’n beheersing van de taal en zijn zo eigen van toon, dat er gerust van originele Nederlandse poëzie gesproken kan worden. En dat vinden ook Judith Herzberg, Willem G. van Maanen, Willem van Toorn en Eddy van Vliet, die daarom adviseren de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 1983 toe te kennen aan de dichteres die sinds 1960 in Nederland woont.

Bij de feestelijke uitreiking van de  prijs –  waar onder anderen Vera Beths en Reinbert de Leeuw optreden –  zegt Zečković dat met deze bekroning haar ‘adoptie’ officieel bevestigd is. Ze prijst zich echter gelukkig dat ze haar land van oorsprong heeft weten te behouden: ‘Gooi geen oude schoenen weg voordat je nieuwe hebt. En zo geschiedde. Ik loop nog steeds op mijn oude schoenen en trek ook regelmatig de nieuwe aan die mij inmiddels even dierbaar zijn geworden.’

Na haar bekroonde debuutbundel zal Zečković echter alleen nog enkele losse gedichten publiceren in onder meer Raster en De Revisor. Wel vertaalt ze nog veel werk. Als ze in 2018 overlijdt, schrijft Guido Snel in een memoriam: ‘Haar grote talent lag in de adembenemende formulering, de belezenheid en een feilloos gevoel voor de waarde van het poëtische woord, kortom: literatuur als ervaring, die elk moment de toets des tijds moest kunnen doorstaan.’