Terug Online exposities Zoeken

Anton van Duinkerken

(1903-1968)

‘Daarom mijnheer, noem ik mij katholiek’ – Anton van Duinkerken (ps. van W.J.M.A. Asselbergs) heeft ten minste één onsterfelijke dichtregel op zijn naam – het was een polemische reactie op NSB-voorman Mussert, die neerbuigend had gedaan over ‘de zich katholiek noemende’ schrijver. Die liet dat niet op zich zitten en schreef een vlammend anti-nazigedicht, waarmee hij in één klap het respect wist te verwerven van Menno ter Braak, die hem tot dan toe nog had bestreden.

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Anton van Duinkerken . Gemaakt door: Theo Swagemakers
Vervaardigd 1958
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 110 x 80 cm

Anton van Duinkerken

door Theo Swagemakers (1898-1994)

De in Brussel en Parijs opgeleide schilder Theo Swagemakers was een veelgevraagd portrettist, aan wiens werk in Haarlem tot 2012 een eigen museum was gewijd. Hij portretteerde in opdracht leden van het koningshuis en andere hoogwaardigheidsbekleders, industriëlen en bankiers. Dit portret werd in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gemaakt. Het toont Van Duinkerken als imposant en intimiderend hoogleraar, een positie die hij in 1952 had verworven, maar waar hij zijn lidmaatschap van de Partij van de Arbeid voor had moeten opzeggen. Hij kreeg hier de statuur mee van iemand die op zijn zestigste verjaardag ‘de president van de Republiek der Nederlandse letteren’ zou worden genoemd.

Najaar 1958 trok Van Duinkerken naar Amsterdam om model te staan. Er bestaat een foto van de sessie, gemaakt in oktober van dat jaar, waarop te zien is hoe de schrijver poseert voor een boekenkast. Het lichaam van de openlijke levensgenieter is in een net pak gestoken, de hand houdt een leesbril vast. De houding en gelaatsuitdrukking lijken ongemakkelijker dan op het uiteindelijke portret, waar zelfbewustzijn van afstraalt. Op de foto is ook te zien dat de boekenkast dan nog duidelijk op het schilderij aanwezig is.

Op 1 december 1958 stuurde Swagemakers Van Duinkerken een zwart-witfoto van het portret met de mededeling: ‘Ik heb de boekenkast weg geschilderd daar ik dit te ouderwets vond.’ Van Duinkerken vroeg zich af of ‘door het wegnemen van de boekenkast de linkerhelft van het gezicht niet wat steunloos is geworden’, maar kon dat op de foto niet goed beoordelen. Niettemin was hij tevreden met het resultaat: ‘Dit neemt niet weg, dat de totale figuur schitterend getroffen is en er goed op staat.’

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Anton van Duinkerken. Gemaakt door: Willem Snitker
Vervaardigd 1968
Techniek Olieverf op doek
Afmetingen 73 x 53,5 cm

Anton van Duinkerken

door Willem Snitker (1938-2015)

‘Ik werd het priesterschap onwaardig, omdat ik tot de jongere generatie van schrijvers behoorde.’ De Brabander Anton van Duinkerken werd opgeleid tot priester, maar voelde bij nader inzien toch meer voor het schrijverschap. In 1927, het jaar waarin hij het seminarie verliet, verscheen Onder Gods ogen, zijn eerste dichtbundel.

Van Duinkerken ontwikkelde zich tot een vooraanstaande en gezaghebbende schrijver, journalist en literairhistoricus. Hij raakte betrokken bij het tijdschrift De Gemeenschap, op dat moment het brandpunt van de modernere roomse jongeren. Als redacteur was hij al snel de voornaamste woordvoerder en voerde hij geharnaste polemieken over literatuur en geloof met tegenstanders als Menno ter Braak. Met Ter Braak deelde hij echter zijn verzet tegen het nationaalsocialisme en fascisme. Tijdens de oorlog schreef Van Duinkerken onder schuilnamen verzetspoëzie en in 1942 zat hij een half jaar in het gijzelaarskamp in Sint-Michielsgestel, samen met onder anderen Simon Vestdijk. In mei 1945 werd Van Duinkerken organisator van de bevrijdingsfeesten.

Hij schreef artikelen, studies, gedenkboeken en stelde verzamelbundels en bloemlezingen samen. In 1952 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In België werd hij koninklijk onderscheiden, de gemeente Bergen op Zoom richtte een standbeeld voor hem op. Ook mocht hij verschillende literaire prijzen in ontvangst nemen, waaronder de P.C. Hooft-prijs. Maar waar hij voor de oorlog een van de gezaghebbendste literaire personen was, raakte zijn rol binnen het veranderde literaire veld van na 1945 uitgespeeld. Met name Willem Frederik Hermans trok fel tegen hem van leer.  

In het jaar van zijn overlijden maakte beeldend kunstenaar en galeriehouder Willem Snitker dit portret van hem. Het is niet zeker of de twee elkaar hebben gekend, wel beheerde Snitker het werk van de in 1967 overleden kunstenaar Gustave Asselbergs, de ‘wilde’ zoon van Van Duinkerken.

De afbeelding toont een kunstzinnig portret van Anton van Duinkerken . Gemaakt door: Hendrik   Valk
Vervaardigd 1958
Techniek Gouache en o.i. inkt op board
Afmetingen 127 x 57 cm

Anton van Duinkerken

door Hendrik Valk (1897-1986)

Hendrik Valk maakte dit portret in 1958. Het zijn de jaren waarin Anton van Duinkerken zijn positie in het maatschappelijk leven inmiddels stevig had ingenomen. Lange tijd was hij door het katholieke establishment als een lastige dwarsdenker beschouwd, maar vanaf begin jaren vijftig begonnen respect en erkenning te overheersen. Dat had vast ook te maken met zijn aanstelling: Van Duinkerken was hoogleraar sinds 1952, ‘Professor Asselbergs’, aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het hoofdstuk dat biograaf Michiel van der Plas in Daarom, mijnheer, noem ik mij katholiek aan deze jaren wijdt, heet ‘Vaste patronen’: een tevreden man, een content mens.

Van Duinkerken geeft lezingen in Duitsland en België, en doet zijn werk in Nijmegen desondanks met een ‘voorbeeldige’ plichtsbetrachting. Hij is dus nu vooral wetenschapper geworden, wat een goede aanleiding was om al zijn poëzie te verzamelen: in 1957 verscheen Verzamelde gedichten, niet in een kloek gebonden boek, maar in de vorm van een goedkoop en dus breed toegankelijke prisma-pocket.

Vanaf het eerste gedicht (‘Gospel of Beauty’) ademt zijn poëzie een eerbied voor de schepping, en haar schepper. En dat blijft tot het laatste gedicht, ‘Hierna’, waarin hij schrijft over een ‘God die alles schiep’ en die er nog zal zijn als al het werk van de dichter is gedaan. In 1958 krijgt hij de prijs voor Schone Kunsten van Noord-Brabant, misschien was dat wel een gelegenheid om zo’n feestelijke smoking te dragen waarmee Valk hem heeft afgebeeld.