Wim
Hofman

1991

Theo Thijssen-prijs
Wim Hofman heeft de Theo Thijssen-prijs 1991 voor kinder- en jeugdliteratuur gekregen. De feestelijke uitreiking vond plaats in 1991 in het Literatuurmuseum.

De Theo Thijssen-prijs (voortzetting van de Staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur) voor het gehele oeuvre van Wim Hofman is toegekend op voordracht van een jury bestaande uit: Paul Biegel, Tine van Buul, Nettie Heimeriks, Rindert Kromhout, Joke Linders (voorzitter) en Aad Meinderts (ambtelijk secretaris). 

 

Wim Hofman (Oostkapelle, 2 februari 1941) bezocht verschillende seminaries omdat hij priester en missionaris wilde worden. In 1966 werd hij tot priester gewijd, maar al gauw bleek dat zijn ideeën niet strookten met de officiële leer van de katholieke kerk. Hij bracht drie maanden door in Oeganda en Tanzania. Tekenen en schrijven gingen hem beter af dan het ontwikkelingswerk. Hij trouwde en kreeg twee kinderen. Van 1971 tot 1996 was hij werkzaam bij de Zeeuwse Culturele Raad. Aanvankelijk schreef hij fantastische avonturenverhalen. Later bekende hij zich tot een wat realistischer genre. Zijn verhalen zijn sprookjesachtig, maar ze lopen niet altijd goed af. Ze zijn geestig, maar vaak ook nogal somber. Er komen veel eilanden en zee voor in zijn werk. Dubbeltalent Hofman illustreert zijn eigen werk.

 

Behalve de Theo Thijssen-prijs voor zijn gehele oeuvre, kreeg hij verschillende prijzen voor afzonderlijke werken: twee Gouden Griffels, twee Zilveren Griffels, twee Gouden Penselen, de Woutertje Pieterse- en de Nienke van Hichtum-prijs en Max Velthuijs-prijs.

 

Recente laureaten die de Theo Thijssen-prijs ontvingen, zijn: Willem Wilmink (1988), Henk Barnard (1982) en Guus Kuijer (1979). Aan de Theo Thijssen-prijs is een bedrag verbonden van 25.000 gulden.

Citaat uit het juryrapport

 

Vanwege de bijzondere wijze waarop Wim Hofman met woorden en beelden, fantasie en werkelijkheid de wereld steeds opnieuw inkleurt, heeft de jury hem eenstemming voorgedragen voor de Theo Thijssenprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur 1991.​ De kracht van de verbeelding biedt de verhaalfiguren bij Wim Hofman altijd weer houvast. Koning Wikkepokluk eindigt zijn bizarre reis in een kleine houten kist, maar hij voelt zich binnen de beperking van die ruimte veilig en waarlijk koning. De hoofdfiguur in het boek Wim creëert voor zichzelf een wereld waarin de wonderlijkste dingen mogelijk zijn.

 

Lees hieronder het volledige juryrapport.

Juryrapport Theo Thijssen-prijs 1991

 

Al is de lucht misschien niet blauw en zitten duizend dingen tegen’

Er was eens een eiland met dichte bossen bomen en moerassen zo groen-zwart en drassig als gekookte spinazie. Op dat eiland waren heuvels met gekrast gras en rotsen met lichtgroen en paars mos op hun ronde ruggen, met grotten die ‘oehoe, oehoe, oehoe, oehoe, oehoe!’ riepen telkens als je er ‘oehoe’ in riep.

 

Dat eiland heet Lapje Loem en is te vinden in het werk van Wim Hofman.

 

Er woont een draak met vijf koppen en de vogels veranderen er van kleur:

 

Eerst waren ze groen.
Dan sprongen ze in het water.
Oranje kwamen ze er weer uit.
Rood erin. Blauw eruit.
Zwart erin. Wit eruit.
Paars erin. Roze eruit.
Geel erin. Bruin eruit.

 

Er zijn veel eilanden in het werk van Wim Hofman. Het zijn afgeronde stukjes land, ver weg, waar je aanspoelt na storm of schipbreuk om wakker te worden op een strand met vissen, vogels, wier en allerhande rommel. Een nieuwe wereld ligt open.
 

Net als de door hem bewonderde Edward Lear en Lewis Carroll is Wim Hofman gefascineerd door de mogelijkheden van de verbeelding, van het spel met woorden en betekenissen. Bij hem is een schelp niet alleen een intrigerend produkt van de zee, het is ook een verzamelobject of een symbool van geslotenheid. Hij verbindt het concrete met het abstract, het absurde met het gewone. En niets is meer wat het was als het door zijn pen of penseel is aangeraakt. Wim Hofman heeft met zijn magische taal, zijn humor en zijn tekeningen een lijn uitgezet die de na-oorlogse kinder- en jeugdliteratuur op bijzondere wijze heeft verrijkt.

 

De poëzie van de Vijftigers, de kleuren van de Cobrakunstenaars en de kinderlijk-poëtische tekeningen van Paul Klee inspireerden Wim Hofman al op de middelbare school tot experimenteren met tekens en lijnen. Sinds die tijd is hij geboeid door het spontane, zoekt hij uitdrukkingsmogelijkheden voor gevoelens en gedachten die kinderen in onze maatschappij nog mogen koesteren, maar volwassenen niet meer. Daarom dragen zijn verhaalfiguren wonderlijke namen als Puzemuze en Piekever, liggen schrijven en tekenen in elkaars verlengde en zijn galopperende tafels of klepperende koffiepotten vanzelfsprekende verschijnselen. Taal en beeld, fantasie en werkelijkheid, emoties en rationaliteit, het vreemde en het vertrouwde smelten samen tot een logisch en eigen universum. De zee is daarin een telkens terugkerend symbool van avontuur én veiligheid, van eenzaamheid én vrijheid; het schrijven van een brief een beproefd middel om contact te maken.

 

Hofmans werk is oorspronkelijk van vorm en inhoud en rijk aan schakeringen. In zijn eerste boeken, Welwel, de zeer grote tovenaar, Het eiland Lapje Loem of Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijke domineren fantasierijke nonsens en het sprookjesachtige. Latere boeken als Wim, het tweede boek van Wim, Straf en andere verhalen of Het vlot zijn gesitueerd in de gewone, herkenbare werkelijkheid. Maar meer dan door genre of onderwerp is Hofman geboeid door het schrijven zelf. Schrijven ziet hij als een vorm van reizen. ‘Je hebt iets in je hoofd. Je weet waar je heen wilt, maar je komt onderweg allerlei dingen tegen.’
Ook zijn verhaalfiguren zijn altijd onderweg. Soms omdat de werkelijkheid benauwt, vaak omdat het avontuur trekt of het verlangen naar het onbereikbare. Dat verlangen is nooit aan leeftijd gebonden.

 

De verhalen van Wim Hofman vertonen een sterke affiniteit met de beelden uit zijn Zeeuwse jeugd. Vooral door de manier van denken en kijken die eraan ten grondslag ligt. Zelf noemt hij dat ‘strandjutten’, een bezigheid waaraan hij sinds zijn kinderjaren verslingerd is: aangespoelde indrukken en materialen verzamelen om ze vervolgens plaats en betekenis te geven in zijn werk. Zo ontstaat een raster van opsommingen, woordgrapjes en vreemde namen dat de wereld een ander aanzien geeft, of combineert hij stemmingen en waarnemingen tot poëtische stillevens: de regen op een autoruit, de kleuren van de ondergaande zon, een platgereden hagedis of een worm aan een haakje.

 

Ergens vanonder zijn kleren haalde Luutwieler een bajonet te voorschijn en zette de punt ervan op mijn jas. Ik wist dat zo’n steekwapen scherp was. Je kon er iemand mee doodsteken.
Met het grootste gemak ging zo’n mes door mijn jas en mijn trui en mijn borstrok en mijn hemd en voordat je het wist zat het door je vel heen. En daaronder zat ook veel zachts. Ik wist niet precies hoe het daar allemaal zat met je hart en je lever en je longen, maar als je een gat in je hart kreeg was je dood en dat was bijna het ergste wat er met je kon gebeuren.
Hij was nog maar net bij mijn jas.
“Doe uit!” zei hij.
Daar had ik niet op gerekend.
En ik had er geen zin in.
Het was een jas die mijn moeder uit een andere jas gemaakt had. Ze had er met veel zorg een voering in gezet, waarvoor ze een oude zomerjurk gebruikt had. De stof was glad, dat wel, maar hij was bedrukt met gele en witte en donkerblauwe bloemen. Goed voor een vrouwenjurk, maar als voering van een jongensjas een lachtertje.

 

De kracht van de verbeelding biedt de verhaalfiguren bij Wim Hofman altijd weer houvast. Koning Wikkepokluk eindigt zijn bizarre reis in een kleine houten kist, maar hij voelt zich binnen de beperking van die ruimte veilig en waarlijk koning. De hoofdfiguur in het boek Wim creëert voor zichzelf een wereld waarin de wonderlijkste dingen mogelijk zijn.

 

Daar gingen de meubels wandelen en bewegen. Tafels en stoelen gingen lopen als grote krabben. Kasten werden grote vogels, de kastdeuren vleugels. Zijn bed veranderde in een groot vierpotig dier en het straatstenen, dat wil zeggen de straatstenen vlogen naar boven.


Zelfs de naargeestige kanten van de kindertijd, zoals die in Straf en andere verhalen zijn uitgebeeld, blijken met behulp van fantasie en humor te verdragen. Terwijl de hoofdfiguur van Het vlot aan de triestheid van het naoorlogse Vlissingen en de bruut van de buurt weet te ontsnappen door dromen over een heimelijk bewonderd buurmeisje en zijn boekenheld, Huckleberry Finn. Lang niet alle ontsnappingsmogelijkheden bij Wim Hofman verlopen succesvol, maar een mislukking leidt nooit tot uitzichtloosheid. Als je kunt strandjutten en flessenpost verstuurt, wordt de wereld groter en spannender, zo suggereert hij.

 

Vanwege de bijzondere wijze waarop Wim Hofman met woorden en beelden, fantasie en werkelijkheid de wereld steeds opnieuw inkleurt, heeft de jury hem eenstemming voorgedragen voor de Theo Thijssenprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur 1991.

 

In de jury zaten Paul Biegel, Tine van Buul, Nettie Heimeriks, Rindert Kromhout en Joke Linders (voorzitter). Aad Meinderts was ambtelijk secretaris.

Uitreiking

De feestelijke uitreiking vond plaats in 1991 in het Literatuurmuseum (toen nog Letterkundig museum) in Den Haag.

 

Dankwoord

Het dankwoord van Wim Hofman, ‘Hoe word je kinderboekenschrijver’, is afgedrukt in P.C. Hooft-prijs / Theo Thijssen-prijs. Toekenningen, juryrapporten en dankwoorden uitgegeven door de Stichting P.C. Hooft-prijs.

 

Credits portretfoto: Mylène Siegers / Literatuurmuseum

Word vriend van het museum en maak nieuwe tentoonstellingen mogelijk! Help het museum