H.J.A.
Hofland

2011

P.C. Hooft-prijs
H.J.A. Hofland heeft de P.C. Hooft-prijs 2011 gekregen. De oeuvreprijs was dit jaar bestemd voor beschouwend proza. De feestelijke uitreiking vond plaats op 16 mei 2011 in het Literatuurmuseum.

De P.C. Hooft-prijs 2011 voor het gehele oeuvre van H.J.A. Hofland (1927, Rotterdam - 21 juni 2016 Amsterdam) is toegekend op voordracht van een jury bestaande uit Henk van Os (voorzitter), Jaap Goedegebuure, Sijbolt Noorda, Marja Pruis en Abram de Swaan. Aan de P.C. Hooft-prijs is een bedrag verbonden van 60.000 euro. 

 

Recente eerdere laureaten in het genre essay waren Abram de Swaan (2008), Frédéric Bastet (2005), S. Dresden (2002), Arthur Lehning (1999) en K. Schippers (1996).

 

Journalist, commentator, essayist, columnist en romancier H.J.A. Hofland kreeg in 1992 de Audax columnistenprijs, ontving in 1996 de Gouden Ganzenveer en werd in 1999 door zijn collega’s uitgeroepen tot Journalist van de Eeuw.

Fragmenten uit het juryrapport

 

Niemand hier te lande heeft de afgelopen zestig jaar zo nauwlettend en tegelijk zo gedistantieerd, zo scrupuleus en tegelijk met zoveel sprezzatura, én met een van ijzeren discipline getuigende volharding en continuïteit de maatschappelijke toestand gepeild.

 

De paradox van Hoflands zowel gedistantieerde als geëngageerde houding wordt opgelost in de subtiliteit en de souplesse van zijn virtuoze omgang met het woord.

 

Lees hieronder het volledige rapport.

Juryrapport P.C. Hooft-prijs 2011

 

Historici die nog eens de geschiedenis van het naoorlogse Nederland willen schrijven, kunnen geen beter kompas kiezen dan het werk van de journalist, de politiek-commentator, de essayist, de columnist, en ja, ook de romancier H.J.A. Hofland. Niemand hier te lande heeft de afgelopen zestig jaar zo nauwlettend en tegelijk zo gedistantieerd, zo scrupuleus en tegelijk met zoveel sprezzatura, én met een van ijzeren discipline getuigende volharding en continuïteit de maatschappelijke toestand gepeild. Daarbij heeft Hofland stelselmatig tegenwicht geboden aan de niet zelden provinciaalse oriëntatie van de vaderlandse pers. Slechts zeer weinigen hebben de lezer er zo consequent aan herinnerd dat ze in de wereld leven, en niet in een dorp of op een eilandje.

 

De neerslag van Hoflands waarnemingen, verricht met ‘koele obsessie’ (om bewoordingen van Oscar de Wit te lenen), is te vinden in boeken als Tegels lichten, Orde bestaat niet en De elite verdwaald; de attitude die er uit spreekt is die van de toeschouwer die te beschaafd is om zijn irritaties over de aangetroffen wantoestanden nadampend van de emotie te etaleren. En dus kiest Hofland voor het zoveel stijlvoller middel van de ironie, al was het enkel maar om op die manier zijn woede en ergernis te maskeren. Want een stijlvol man, een geboren stilist, is deze auteur beslist.

 

Hofland herbergt meer dan één ziel in zijn borst. Niet de minste hoedanigheid van zijn veelzijdig schrijverschap staat op naam van S. Montag, de chroniqueur van de onopgemerkte kanten van het dagelijkse leven. Waar Hofland zich richt op de grote lijnen en alomvattende bewegingen, het gewoel van de massa en het gekonkel van de regenten, daar beperkt Montag zich tot datgene wat zich in zijn directe blikveld bevindt. En daar doet hij minieme ontdekkingen, ontdekkingen die zo langzaam tot stand komen dat de waarnemer vanzelf een trager tempo van denken en schrijven gaat aanhouden. Vandaar dat Montag zijn kronieken van stond af aan als ‘overpeinzingen’ betitelde. 


Een karakteristiek voorbeeld van Montags waarnemingskunst is te vinden in de bundel De zippo van ’14-’18. Daarin worden we onderricht in een even onbekende als fascinerende wetenschap, de ‘asfalt-archeologie’. Tijdens een verblijf in zijn geliefde New York heeft de auteur oog gekregen voor de objecten die ingeklonken liggen in het wegdek: blikjes, tubes, kammetjes, en zo meer. Als hij ‘een kunstenaar van het toeval’ was, zo laat hij weten, zou hij ‘overal op het weke asfalt pletbare of platte voorwerpen neerleggen. [...] Dan, als het kouder was geworden, kwam het oogsten: alles voorzichtig losbikken en het mooiste met een lijst eromheen op de expositie.’

 

De nauwe symbiose waarin de tweelingzielen Hofland en Montag met elkaar leven manifesteert zich in een kruisverkeer waarbij de een leent bij de ander, de koele analyticus bij de niet zelden romantische peinzer, en de solitaire flaneur bij de tegellichtende journalist die politici op de hielen zit. Montag begeeft zich op het terrein van de maatschappelijke actualiteit wanneer hij in zijn kwaliteit van romanschrijver herkenbare toestanden en wantoestanden over de hekel haalt, met Nacht over Alicante en De alibicentrale als vermakelijk resultaat.

 

Montags overpeinzingen beginnen gewoonlijk bij iets kleins, maar eindigen niet zelden met een weids perspectief op de grote geschiedenis. Exemplarisch is het stuk waarmee De zippo van ’14-’18 opent. De auteur vertelt er over het geluk dat hij ervaart bij de aanschaf van een nieuwe aansteker, een getrouwe replica van het voorwerp dat tijdens de Eerste Wereldoorlog werd vervaardigd ten behoeve van soldaten die in de meest barre omstandigheden moesten beschikken over deugdelijk en schokbestendig rookgerei. In zijn gepantserde en grimmig ogende vorm herinnert het ding hem aan de fameuze Materialschlacht. ‘Het past in het grote groepsportret van Verdun en Chemin des Dames. De hele familie heeft gasmaskers op, de huisvesting op de achtergrond is in een rokende puinhoop veranderd en op de modderige voorgrond, onder de loodgrijze lucht staat de trots van het gezelschap: een enorm kanon met veel elevatiewieltjes en andere interessante richt- en laadmiddelen.’ Dat klinkt nog vrij lakoniek, maar in de slotzin van deze overpeinzing wordt iets zichtbaar van de compassie die Montag ook menigmaal weet op te brengen: ‘Telkens als ik mijzelf een vuurtje geef, denk ik even aan die arme donders.’

 

Hier vinden de geëngageerde commentator en de weemoedige waarnemer elkaar in een houding van afstandelijke betrokkenheid. Het is juist dankzij de afstandelijkheid dat de betrokkenheid zoveel indruk maakt, zeker in een tijdperk waarin de kort oplaaiende strovuren de journalistiek hoe langer hoe meer in hun greep krijgen. De paradox van Hoflands zowel gedistantieerde als geëngageerde houding wordt opgelost in de subtiliteit en de souplesse van zijn virtuoze omgang met het woord. Het is vooral daarom dat wij hem voordragen ter bekroning met de P.C. Hooftprijs voor beschouwend proza.

 

Henk van Os, voorzitter
Jaap Goedegebuure
Sijbolt Noorda
Marja Pruis
Abram de Swaan

Aad Meinderts, ambtelijk secretaris


Uitreiking

De prijs is uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst in het Literatuurmuseum (toen nog Letterkundig museum) op maandag 16 mei 2011, vijf dagen voor de sterfdag van de naamgever van de prijs, de dichter P.C. Hooft (1581-1647), onze grootste renaissancedichter.

 

Meer lezen over H.J.A Hofland

 

 

Credits portretfoto: Roeland Fossen

Word vriend van het museum en maak nieuwe tentoonstellingen mogelijk! Help het museum