‘Tussen de wielen van de tijd’ – Over een handgeschreven gedicht van Jules Deelder

Een handgeschreven gedicht van Jules Deelder… Die schreef toch alles op een typemachine? En dan ook nog een tekst, waarvan in zijn werk geen spoor terug te vinden is. Is het wel van hem? Bertram Mourits gaat op onderzoek uit. 

‘Ik schrijf op een typemachine, ik lever mijn werk aan op papier. Foutloos.’ Aldus, met de hem kenmerkende zelfverzekerdheid, Jules Deelder in een interview dat hij drie weken voor zijn dood gaf aan het Algemeen Dagblad. 

 

Toch ligt hier nu een handschrift voor me van ‘Jules A. Deelder, R’dam’, ongedateerd. Het is een ‘fragment’ van een gedicht dat ‘om & nabij de tien minuten’ heet. En het roept een hoop vragen op. Om te beginnen: er is geen gedicht van Deelder bekend dat ‘om & nabij de tien minuten’ heet. En dit ‘fragment’ keert ook in geen ander mij bekend gedicht van Deelder terug. Het staat in elk geval in geen van de gepubliceerde bundels. Een onbekend Deelder-gedicht, dat kan natuurlijk, sterker nog: dat is mooi nieuws! Maar veel houvast krijgen we niet. Ik heb eigenlijk alleen de tekst: 

 

een zomernacht in het land van projektieschermen,

verborgen kameraas & broedmachines: hersencellen

in de gunstigste seizoenen,

de zachtgeurende oosterse wind koel in de keel,

kussens zacht & veelbelovend & de zon een mond

om te zoenen,

vele andere vegetatie & attrakties daargelaten;

tussen de wielen van de tijd,

de kale wieken van een prehistoriese vogel –

 

de kontinue omhelzing botsing

het gevecht met iedere sekonde die

barstend van bestanddelen gierend voorbijgeschoten wordt,

 

overweldigd registreren met een

koortsachtige gealarmeerdheid, die grenst

aan die in telefooncentrales, waar

iedereen op rolschaatsen rijdt;

de altijd doorelkaarliggende etiketten

voor de brandmerking –

 

daarna de gevaarvolle verkenning & tenslotte

de overwinning; echter

de slachtoffers blijven talrijk.

 

Fragment van ‘om & nabij de tien minuten’ van Deelder. Collectie: Literatuurmuseum

 

Eerst maar even: is er nog enige reden tot wantrouwen? Is het wel van Deelder, al staat zijn naam eronder? Want waarom werd dit gedicht uitgeschreven, terwijl hij beweert altijd op een schrijfmachine te werken? Gelukkig is dat eenvoudig te controleren, bijvoorbeeld dankzij Tjebbe van Tijen die op Facebook een fotootje van een handgeschreven briefje van Deelder plaatste:

 

 

De handschriftvergelijking levert duidelijk resultaat op: we kunnen vaststellen dat dit gedicht inderdaad door Deelder is neergepend. Dat briefje stamt uit 1967 overigens, misschien dat Deelder in die periode de typemachine minder vaak gebruikte? Het feit dat zijn handschrift er in later jaren anders uitzag, geeft steun aan deze hypothese.

 

 

Jules Deelder aan Arie, 15 augustus 1973. Collectie: Literatuurmuseum

 

Wat de aard van het gedicht betreft zou een datering eind jaren zestig zeker ook op zijn plaats zijn: de stijl sluit nauw aan bij die van de gedichten uit zijn beginperiode. De impressionistische, meanderende manier van schrijven zou ergens in de bundels Gloria Satoria (1969) en Dag en nacht geopend (1970) uit zijn poëzie verdwijnen. Het werd kort en bondig, met veel nadruk op humor.

 

Deelder zou daarna nog wel lange gedichten schrijven, maar pas later weer, vanaf Portret van Olivia de Havilland. Dat verscheen echter in 1985 en het velletje met ‘om & nabij de tien minuten’ is duidelijk ouder. Het past stilistisch heel goed bij ‘Cloud 9’ en ‘Bright Lights Big City’, twee lange gedichten waaruit hij eind jaren zestig regelmatig voorlas, maar die in bundelvorm zijn verschenen. Bladzijdes lange litanieën vol eigenzinnige beelden, psychedelische wendingen, eigentijdse verwijzingen. Dit soort wendingen dus:

 

Een groene auto met een sergeant, die
me komt halen onder mijn boom voor het bureau,
waar ik hardop Ginsberg zit te lezen

 

(‘Cloud 9’)

 

of

 

hoor je de paringskreet van de melancholieke popzanger
een serene gil uit de laaghangende wolken?

 

(‘Bright Lights, Big City’)

 

En dat sluit dus prima aan bij de ‘koortsachtige gealarmeerdheid’ of de ‘zachtgeurende oosterse wind koel in de keel’. De laatste regel van ‘om & nabij’ – ‘de slachtoffers blijven talrijk’ – doet sterk denken aan Armando’s geruchtmakende ‘gelukkig nog duizenden slachtoffers’ uit 1964.

 

Deze stijl zou Deelder overigens wel trouw blijven, maar meer in zijn proza dan in de poëzie. Die was veelzijdig, van droogkomisch (‘Het regent niet. / Het giet.’) tot indringend (‘Rook stijgt als lood in / de windstilte op’). Maar hier klinkt een andere dichter dan die van ‘om & nabij de tien minuten’, waarvan we bovendien slechts een ‘fragment’ in handen hebben.

 

Dat is nog een andere vraag: waarom schreef Deelder een ‘fragment’? Die vraag kan beantwoord worden wanneer je dit papier vergelijkt met een van de weinige typoscripten die het Literatuurmuseum van Deelder heeft: een ‘fragment’ van ‘Cloud 9’. En we weten waarom hij dát heeft overgetypt: hij las eruit voor tijdens ‘Poëzie in Carré’, het festival waar hij op 28 februari 1966 debuteerde (en ook als zodanig werd aangekondigd in de folder: ‘Debuterend’).

 

 

 

Jules Deelder, dichter, is niet meer

Lees ook

Voorlopig concludeer ik dat dit gedicht een fragment was dat hij heeft voorgelezen tijdens een van de vele avonden dat hij optrad bij een of ander festival, aan het eind van de jaren zestig. Want na ‘Poëzie in Carré’ was hij een graag geziene gast: in de kranten van die jaren zien we hem regelmatig opduiken tussen Simon Vinkenoog, Gust Gils, Johnny the Selfkicker en anderen, bij aankondigingen van bijvoorbeeld een ‘Poëzie-avond in het Sigma-Centrum’ in Amsterdam, januari 1967 of een ‘Play-In’, georganiseerd door de Rotterdamse schouwburg in oktober 1967.

 

Dat hij zo vaak optrad zonder een bundel te hebben viel niet overal even goed. Deelder werd bijvoorbeeld in de Volkskrant met Johnny van Doorn weggezet als ‘een paar schreeuwers die voor dichter aangezien willen worden’ en in een interview is ‘full-time-provo’ Thom Holterman nogal minachtend over Deelder: ‘het enige wat hij doet is schermen met het feit dat-ie heeft mogen meedoen met Poëzie in Carré’. 

 

Een van die bijeenkomsten overigens, geeft mogelijkerwijs een verklaring voor de merkwaardige titel van dit gedicht. In oktober 1967 werd een festival georganiseerd in Rotterdam; locatie: het dak van de parkeergarage van de Stadsschouwburg, onder het motto ‘Kreëren boven parkeren’. De usual suspects waren weer aanwezig: Simon Vinkenoog, Johnny the Selfkicker en Deelder: drie dichters tussen ‘honderden artiesten die elk 10 minuten lang zullen meewerken’. 

 

Tien minuten.

 

Misschien héét dit gedicht helemaal niet ‘om & nabij de tien minuten’, maar heeft Jules Deelder dit alleen maar boven het papier gezet omdat hij zoveel tijd te vullen kreeg. Het blijft dan nog wel een raadsel hoe hij met dit ene velletje tien minuten hoopte te vullen. Totdat ik een betere theorie tegenkom, hou ik het erop dat hij op die parkeergarage van de Stadsschouwburg ook de papieren van ‘Cloud 9 (fragment)’ nog bij zich had.