Voor vier van de zes mededingers is Boeken onverbiddelijk: ‘Tot mijn leedwezen moet ik verklaren dat de inzendingen 1, 3, 5, 6 geheel beneden het peil blijven.’ Ze zouden prima dienst kunnen doen als clubliederen voor lokale sportverenigingen, maar ‘zij komen niet in aanmerking nu het geldt een stuk aan te bevelen voor doorzending aan de internat. jury, dat ons dunkt als Kunstwerk eene bekroning te verdienen’.
Van inzending nummer 4, getiteld ‘Het Zeiljacht’, kan Boeken de ‘volgehouden vergelijking’ wel bekoren, een allegorie waarin de zeiltocht als een bruidsnacht wordt beschreven. ‘Voor fantasie ken ik dus gaarne het cijfer 6 er aan toe; voor rhythme kan ik er echter niet meer dan 1 aan toe kennen; dus gemiddeld cijfer 3 ½.’ Metrum is belangrijker dan winnen.
De beste is nummer 2, ‘Sportlied in het Stadion’. De maker heeft in zijn gedicht een beeld willen schetsen van negentien takken van sport (Boeken heeft het woord ‘takken’ veranderd in ‘vakken’) door de sporters zelf hun sport te laten bezingen, ‘en dat is werkelijk eenigszins gelukt’. Minpunten krijgt de dichter voor zijn keuze telkens ‘een verslag of inhouds opgave’ van de zangen te geven, wat tot ‘vage bewoordingen’ heeft geleid die volgens het jurylid niet in een gedicht thuishoren, zoals ‘Daar rijst de roem van Cricket’, ‘Het Voetbal prijzen ze’ en ‘Dan glanst de lof van Tennis naar omhoog’. Al met al is de verdienste van het vers dat het erin slaagt ‘de plastiek der verschillende sportvakken voor oogen te tooveren’. Toch is Boeken een strenge meester bij het bepalen van het rapportcijfer: ‘Ik ken aan dit gedicht dus het cijfer 6- toe en draag hem dus voor voor de bronzen médaille, bij wijze v. aanmoediging.’
Als rechtgeaarde classicus zet Boeken het gedicht vervolgens af tegen de antieke sportpoëzie, zoals de olympische oden van Pindarus en de sportwedstrijd in Homerus’ Ilias, waarin de bard ‘het zieleleven der jeugdige, gepassioneerde deelnemers’ beschrijft. Dit brengt hem tot de volgende aanbeveling:
Indien we dus de Zilveren médaille voor behouden voor hem, die de plastiek van een wedstrijd tot zijn volle recht laat komen; de gouden voor hem die èn aan de plastiek èn het zieleleven der mededingers recht doet weder varen, is dan de bronzen medaille niet als aanmoediging verdiend voor den maker van ’t Sportlied in het Stadion
Een beetje verveling
In de annalen van de Olympische Spelen vinden we Nederland nochtans niet terug in het overzicht van de dichtende medaillewinnaars van 1928. Het echtpaar Carel en Margot Scharten-Antink won brons op het onderdeel epiek, maar bij lyriek is de bronzen medaille naar de Deen Johannes Weltzer gegaan.
Wie was de schrijver van ‘Sportlied in het Stadion?’ De jury moest de inzendingen mogelijk geanonimiseerd beoordelen, een auteursnaam wordt in Boekens rapport in elk geval niet gegeven. Zoeken op de titel in bibliografische overzichten levert een treffer op: Nijhoff’s Index op de Nederlandsche periodieken van algemeenen inhoud vermeldt dat het tijdschrift Nederland. Proza en poëzie van Nederlandsche auteurs het gedicht in 1929 afdrukte: