Vorig jaar stond hij wat beteuterd met zijn vederlichte fiets in de hand in de voortuin. ‘Het lukt toch niet zo goed meer, het is wel een eind. Volgend jaar kom ik op een licht electrische fiets.’ Het zat ‘m in dat woordje licht. We doen een concessie, een beperkte, maar we geven niet op. Ik denk dat een voorval van niet lang tevoren hem over de denkbeeldige streep van wat wel en niet mogelijk is, heeft getrokken. Hij fietste in de omgeving van Leiden door het polderlandschap en zag in de verte een bruggetje over de vaart. Hij overwoog even om af te stappen en lopend de hindernis te nemen, maar besloot toch door te fietsen. Dat ging mis. In plaats van over het bruggetje te rijden, reed hij met fiets en al in een soort houten fuik naast de brug en kwam vast te zitten. Nu is Anton Korteweg één van de weinige Nederlanders die niet beschikt over een mobiele telefoon en met een briefje waarop het nummer van zijn vrouw staat, heb je op zo’n netelig moment ook niet veel. Gelukkig is hij niet iemand die snel in paniek raakt. Een toegesneld meisje kon weinig uitrichten, maar beloofde naar de dichtstbijzijnde boerderij te rennen. Even later verscheen een pronte Zuid-Hollandse boerin die de klus professioneel klaarde. Anton bevrijd, fiets gered. Of andersom. ‘Ik heb haar de dag daarop een boeketje gebracht. En een bundel.’
Anton Korteweg fietste tijdens zijn directeurschap dagelijks van Leiden naar ‘het ijzeren diensthuis’ in Den Haag. Onderweg maakte hij regelmatig aantekeningen, of deed dat direct daarna achter zijn bureau in het museum. Op You Tube is van die tocht een filmpje te zien uit de reeks vpro-poëzie. De kijker kan hem volgen en ziet dan uit zijn poëzie bekende locaties als het met scabreuze woorden bekladde fietstunneltje. Wat er al fietsend gebeurt, beschrijft Korteweg in het gedicht ‘Dichterschap’ in zijn laatste bundel Het leven deugt. Althans op onderdelen (2017):