Het leven deugt

‘Ik laat je alleen dus blijf bij je / zonder er te zijn, dat wel’, zo opende Anton Korteweg de eerste versie van zijn gedicht ‘Weggaan’. Op 31 januari 2019 werd hij 75 jaar.

 

Anton Korteweg door Trudy Kramer

Bekijk het portret in de Schrijversgalerij

Eigenlijk ben ik twee keer jarig.

 

Op mijn geboortedag, hartje zomer en kort daarna als mijn oude ‘baas’ en (dichter)vriend Anton Korteweg me komt feliciteren en we samen ‘het leven’ en de poëzie doornemen.

 

Aanvankelijk legde hij de afstand tussen onze woonplaatsen Leiden en Nijmegen geheel fietsend af, daarbij genietend van het belendende water(sloten, plassen, rivieren) en de mogelijkheid om her en der de rivier per pontje over te steken. Zoals vroeger op zijn werk als directeur van wat toen nog het Letterkundig Museum heette, is Anton een man van de klok gebleven. Meestal deelde hij me mee dat ik hem om 18.00 uur kon verwachten en jawel, om 18 uur exact hoorde ik het piepen van het tuinhek en verscheen hij, altijd monter gestemd, voor mijn deur. Als hij per ongeluk te vroeg was, ging hij op een bankje in de buurt zitten. 18 uur is per slot van rekening 18 uur. Toch kwam het ook wel voor dat het later werd. Van vijf minuten werd ik niet zenuwachtig – de brug stond open, het rode licht wilde niet groen worden –, maar na een kwartier ging ik toch maar eens de straat op. Zo heb ik Anton eens, bebloed en wel, aan zien komen rijden. Luchtigjes deelde hij me mee dat hij maar liefst drie keer was gevallen, dat het bloeden meeviel en hij beslist geen pleisters nodig had. ‘Het droogt vanzelf op.’

 

De laatste jaren smokkelde de op 31 januari 75 geworden fietsende dichter van dertien bundels (daarbij de bloemlezingen niet meegeteld) wat met de route. Hij begon de verjaardagsetappe bijvoorbeeld in Dordrecht, of nam een sprinter voor het laatste stukje richting Waalstad.

 

 

Anton Korteweg. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Vorig jaar stond hij wat beteuterd met zijn vederlichte fiets in de hand in de  voortuin. ‘Het lukt toch niet zo goed meer, het is wel een eind. Volgend jaar kom ik op een licht elektrische fiets.’ Het zat ’m in dat woordje licht. We doen een concessie, een beperkte, maar we geven niet op.

 

Ik denk dat een voorval van niet lang tevoren hem over de denkbeeldige streep van wat wel en niet mogelijk is, heeft getrokken. Hij fietste in de omgeving van Leiden door het polderlandschap en zag in de verte een bruggetje over de vaart. Hij overwoog even om af te stappen en lopend de hindernis te nemen, maar besloot toch door te fietsen. Dat ging mis. In plaats van over het bruggetje te rijden, reed hij met fiets en al in een soort houten fuik naast de brug en kwam vast te zitten. Nu is Anton Korteweg één van de weinige Nederlanders die niet beschikt over een mobiele telefoon en met een briefje waarop het nummer van zijn vrouw staat, heb je op zo’n netelig moment ook niet veel. Gelukkig is hij niet iemand die snel in paniek raakt. Een toegesneld meisje kon weinig uitrichten, maar beloofde naar de dichtstbijzijnde boerderij te rennen. Even later verscheen een pronte Zuid-Hollandse boerin die de klus professioneel klaarde. Anton bevrijd, fiets gered. Of andersom. ‘Ik heb haar de dag daarop een boeketje gebracht. En een bundel.’

 

Anton Korteweg fietste tijdens zijn directeurschap dagelijks van Leiden naar ‘het ijzeren diensthuis’ in Den Haag. Onderweg maakte hij regelmatig aantekeningen, of deed dat direct daarna achter zijn bureau in het museum. Op YouTube is van die tocht een filmpje te zien uit de reeks VPRO-poëzie. De kijker kan hem volgen en ziet dan uit zijn poëzie bekende locaties als het met scabreuze woorden bekladde fietstunneltje. Wat er al fietsend gebeurt, beschrijft Korteweg in het gedicht ‘Dichterschap’ in zijn laatste bundel Het leven deugt. Althans op onderdelen (2017):

 

Al fietsend malen je benen

als waren ze baggermolens

heel wat memorabels naar boven

dat ze je hoofd in kieperen.

 

Je moet er het beste uit kiezen

en dat dan zien te onthouden.

 

Dat onthouden levert met grote regelmaat een nieuwe bundel op, waarvoor in de loop van de jaren een steeds groter publiek is ontstaan. Tijdens zijn  optredens van Schiermonnikoog tot Kortrijk leest hij bij voorkeur vooral zijn meest anekdotische en vermakelijke gedichten voor.

 

Toch zou je hem tekort doen met de kwalificatie ‘anekdotisch dichter’. Zeker, hij weet uit de werkelijkheid op listige manier taaleigenaardigheden of nieuwerwetse praktijken zó te isoleren, dat ze nog lachwekkender werken, dan ze al zijn. De gedichten die té deftige contactadvertenties van sjieke relatiebureaus  parodiëren, zoals in zijn voorlaatste bundel, vormen daar een goed voorbeeld van. Evenals ‘Bovag’ uit zijn laatste:

 

 

‘Waar u ook heen wilt, wat uw plannen zijn,

begin  bij BOVAG en het komt in orde.’

In mijn tijd hadden we daar Jezus voor,

verloste ook nog eens van zonde en pijn. 

De collectie-Korteweg in het Literatuurmuseum bevat talloze redevoeringen, ambtelijke rapporten, kaarten van en aan schrijvers en dichters, maar weinig gedichten. Die bewaart hij thuis in een zorgvuldig geordend archief, waaruit ik twee jaar geleden mocht putten voor een kleine expositie in Nijmegen. Het Literatuurmuseum beschikt wel over een dossier betreffende een echte Korteweg-klassieker: het gedicht ‘Weggaan’ uit de bundel Voor de goede orde (1988). Een gedicht dat vaak in bloemlezingen is opgenomen en ook regelmatig boven rouwannonces prijkt.

Je zou het tot een ander genre dan de anekdotische kunnen rekenen: dat van de mild melancholieke, licht filosofische verzen, waarin Kortewegs grote kennis van de psalmen, maar ook van ‘eeuwige’ dichters als Rilke doorklinkt. Voor mij zijn die verzen die de vergankelijkheid als thema hebben, het meest dierbaar. Niet zelden verwijst hij dan ook naar zo’n type gedicht in de opdrachten die hij voor me in zijn bundels heeft geschreven.

 

 

Verschillende versies van het gedicht ‘Weggaan’, door Anton Korteweg bij zijn vertrek als directeur aan het museum geschonken. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Van de ongeveer dertig geschreven en getikte varianten van ‘Weggaan’ zou je een mooie, kleine opstelling kunnen maken, waarin je exact het ontstaan kunt volgen van een tastend, persoonlijk begin tot een veel algemenere en metaforischer slotversie, alhoewel Korteweg ook daar nog enige reserve over uit: ‘misschien is dit de aardigste versie’. De eerste versie:

 

Ik laat je alleen dus blijf bij je

zonder er te zijn, dat wel, zoals

een stukje straat onder een auto droog

is gebleven als wat hem bedekt heeft is

opgetrokken, weg, een wak.

 

Er volgen een paar varianten op vooral die eerste regels: ‘Even maar. Als ik je dan toch moet verlaten/ dat ik dan word als dat stukje straat/ dat niet afzonderlijk meer bestaat,/ dat zich je niet herinnert.’ In de daarop volgende varianten zie je dat de dichter die regels té persoonlijk, té direct vindt. Het beeld van de wegrijdende auto en wat die als plek achterlaat, wordt steeds scherper geformuleerd, totdat er in de slotversie een gedicht is ontstaan dat uit een strofe van vijf regels bestaat, afgesloten door een algemeen geformuleerde slotregel, die de tijdelijkheid van het bestaan benadrukt.

 

Als een auto die lang in de regen gestaan heeft

optrekt en wegrijdt, blijft onder hem achter

een plek die zich van de rest van de straat

onderscheidt, even nog, tot hij ook nat is

en niet afzonderlijk meer bestaat.

 

Dat is wat blijft als je weggaat.

 

Anton Korteweg 75. Wat hem, naast nog de nodige gedichten te wachten staat, heeft hij zelf opgesomd in het gedicht ‘Alles heeft zijn tijd’:

 

Ben ik zeventig, ongeveer,

ga ik voor ’t eerst naar Wenen.

Met tachtig een cruise.